heiig
Uiterlijk
- hei·ig
- In de betekenis van ‘wazig (van de lucht)’ voor het eerst aangetroffen in 1840 [1]
- afgeleid van hei met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | heiig | heiiger | heiigst |
verbogen | heiige | heiigere | heiigste |
partitief | heiigs | heiigers | - |
heiig
- met beperkt zicht door verontreiniging of condensatie
- Dit is de heiigste dag in weken.
- Het woord heiig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "heiig" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "heiig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ heiig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be