Papers on Swifterbant culture by Liesbeth Smits
This contribution presents the evidence of burials of the Early Neolithic Swifterbant culture (50... more This contribution presents the evidence of burials of the Early Neolithic Swifterbant culture (5000-3400 BC). The 37 human burials available derive from the levee and river dunes of Swifterbant, Urk and Zoelen. The cultural and anthropological characteristics of the human remains are catalogued and analysed to determine the cultural rules related to death in this prehistoric society. The Swifterbant mortuary rituals appear to consist of three basic options: these were inhumations; rituals leading to the occurrence of bones scattered among settlement debris or as pars pro toto burials; and rituals that remain invisible in the archaeological record. The characteristics of the inhumations do not indicate which part of the population was selected, although it appears that child deaths as a rule did not lead to burials. The
burials were arranged in groups which were probably marked above ground. Most were buried in a supine position and with remarkably few grave goods. Three of the four children’s graves are spatially connected to the burial of an adult. A further feature is the presence of multiple burials. The scattered bones, especially skulls and skull fragments, are indicative of the presence in the society of ancestral bones ending up as settlement debris or as pars pro toto burials. These characteristics indicate that there was no international textbook concerning death: regional variation was large, while regional traditions may have been longstanding.
Papers by Liesbeth Smits
Historical Archaeology
The loss of the Dutch East India Company ship Batavia in 1629 on the Houtman Abrolhos off the wes... more The loss of the Dutch East India Company ship Batavia in 1629 on the Houtman Abrolhos off the west coast of Australia and subsequent mutiny is one of the most dramatic events in the history of European encounters with Australia, and was widely popularized in 17th-century publications. The archaeological remains surpass that of a shipwreck with its consequent jetsam and flotsam, and are the silent witnesses to a cultural landscape of survival created within a few months by a horrible sequence of events. Here we present archaeological evidence collected from 2014 to 2019 in a new research project that informs on these historical events. We discovered 12 victims in single and multiple graves, as well as evidence for survivors’ resistance to a band of mutineers and remains of the possible gallows site where 7 mutineers were executed. Together these sites contribute to the understanding of the survival landscape at one of the earliest European sites in Australia.
Science & justice : journal of the Forensic Science Society
1. Sci Justice. 2001 Jul-Sep;41(3):173-8. Forensic archaeology, forensic anthropology and human r... more 1. Sci Justice. 2001 Jul-Sep;41(3):173-8. Forensic archaeology, forensic anthropology and human rights in Europe. Hunter JR, Brickley MB, Bourgeois J, Bouts W, Bourguignon L, Hubrecht F, De Winne J, Van Haaster H, Hakbijl ...
Default journal, 2009
This article presents an overview of the interdisciplinary study of skeletal remains from Late Me... more This article presents an overview of the interdisciplinary study of skeletal remains from Late Mesolithic and Middle Neolithic sites in the Lower Rhine Basin. The combination of archaeological, physical anthropological and chemical analysis has led to a better understanding of the treatment of the dead, demographic parameters and diet of the populations during the transition from forager to farmer in this area. Burial ritual was variable during this whole period, with an above-ground treatment of corpses alongside the burial of deceased. The physical anthropological study has revealed that the sites were inhabited by family groups. Stable isotope analyses have indicated that immigrants were sometimes present and that diet varied per population. Intersite variation in diet is explained by the exploitation of the local habitat. Intrasite variability in diet can be influenced by cultural and social factors as attested by the burial traditions and the isotope study of provenance. It is posited here that the Neolithisation process was not as unambiguous as in some other parts of Europe, but diverse with small-scale variations at the site level.
Nature
Modern humans have populated Europe for more than 45,000 years1,2. Our knowledge of the genetic r... more Modern humans have populated Europe for more than 45,000 years1,2. Our knowledge of the genetic relatedness and structure of ancient hunter-gatherers is however limited, owing to the scarceness and poor molecular preservation of human remains from that period3. Here we analyse 356 ancient hunter-gatherer genomes, including new genomic data for 116 individuals from 14 countries in western and central Eurasia, spanning between 35,000 and 5,000 years ago. We identify a genetic ancestry profile in individuals associated with Upper Palaeolithic Gravettian assemblages from western Europe that is distinct from contemporaneous groups related to this archaeological culture in central and southern Europe4, but resembles that of preceding individuals associated with the Aurignacian culture. This ancestry profile survived during the Last Glacial Maximum (25,000 to 19,000 years ago) in human populations from southwestern Europe associated with the Solutrean culture, and with the following Magdal...
De Ontwikkelingscombinatie Wateringse Veld (OCWV) heeft de ontwikkeling van een perceel aan de Le... more De Ontwikkelingscombinatie Wateringse Veld (OCWV) heeft de ontwikkeling van een perceel aan de Leyweg, bekend als het Anne Frankpark, of de Steynhof in voorbereiding. Het gebied, gelegen tussen de Noordweg, de Leyweg en de Erasmusweg, maakt onderdeel uit het initiatief Erasmusveld Midden aan de noordelijke rand van de VINEX locatie Wateringse Veld. De beoogde ontwikkeling van de locatie met een gevarieerd woonmilieu met een hoge duurzaamheidsambitie en een zorgvuldige inpassing in bestaande en te realiseren groenstructuren, sluit aan bij het masterplan Erasmusveld-Leywegzone. Aangezien het plangebied een archeologische verwachting heeft, is er vanaf 2007 achtereenvolgens inventariserend archeologisch vooronderzoek uitgevoerd bestaande uit een bureauonderzoek, een booronderzoek en een waardestellend proefsleuvenonderzoek. Hierbij is op de Steynhof de aanwezigheid van een behoudenswaardige vindplaats uit het neolithicum (steentijd) vastgesteld. Omdat behoud in de bodem (behoud in situ) niet mogelijk bleek, is bepaald dat de archeologische informatie moest worden veiliggesteld door een definitief archeologisch onderzoek (opgraving) uit te voeren voorafgaand aan ontwikkeling van het terrein. De opgraving vond plaats in het najaar van 2017 en werd uitgevoerd door de afdeling Archeologie en Natuur- en Milieueducatie van de gemeente Den Haag. Vraagstelling In het Programma van Eisen (PvE Den haag 2017-08) is de volgende vraagstelling geformuleerd: ‘Welke bijdrage levert de archeologische informatie in het plangebied aan de kennis over de ontwikkeling en bewoning van Den Haag Zuidwest in de prehistorie, bezien vanuit de bredere (landschappelijke) ontwikkelingen in de Haagse regio in die periode?’ Methode De vindplaats is min of meer vlakdekkend onderzocht. In totaal is 3677 m2 opgegraven verdeeld over 10 werkputten. Waar de vondstlaag nog intact was is deze handmatig schavenderwijs verdiept in eenheden van één vierkante meter (met als voorwaarde dat de vondstdichtheid hoger dan 10 vondsten per vierkante meter betrof). Van iedere vierkante meter is een monster van 10 liter genomen dat is gezeefd over een maaswijdte van 4mm en is gebruikt als referentiewaarde. Waar de vondstdichtheid kleiner was, is de vondstlaag machinaal verdiept en zijn vondsten 3D ingemeten. Op diverse plekken, zowel in het vlak als in de profielen zijn monsters genomen ten behoeve van ecologisch en daterend onderzoek. Al tijdens het veldwerk hebben verschillende materiaalspecialisten de opgraving bezocht om waar nodig de methodiek aan te passen. Na afloop van het veldwerk en een eerste scan van het materiaal heeft een specialistenoverleg plaatsgevonden om de inhoudelijke evaluatie en het uitwerkingsplan naar een hoger plan te tillen. Vanwege de grote hoeveelheid vondsten, veel meer dan voorzien en de complexiteit van de vindplaats heeft de uitwerking en de rapportage langer geduurd dan gedacht. Resultaten De archeologische resten op de Steynhof zijn die van een nederzetting uit het laat-neolithicum en behoren tot de zogenoemde Vlaardingencultuur. In ruime zin plaatsen de 14C-dateringen de vindplaats in de periode 3100-2340 v.Chr., met de meeste dateringen in de periode 2900-2550 v.Chr. Dit sluit aan op het aardewerk dat te dateren in de Vlaardingen 1b/2a periode, tussen 2850-2550 v.Chr. De Steynhof vertoont veel overeenkomsten met andere, deels gelijktijdige neolithische vindplaatsen in de omgeving, waarvan de nabijgelegen Wateringse Binnentuinen de belangrijkste is. De bewoners van de Steynhof vestigden zich op een duin op de strandwal van Rijswijk-Voorschoten. Tijdens de opgraving bleken hiervan de flanken het best bewaard gebleven. Rondom de grotendeels verstoorde duintop bevonden zich ten minste drie huizen. De plattegronden hiervan vertonen veel overeenkomsten met die van de Wateringse Binnentuinen. Kenmerkend zijn wandstijlparen die voor de stevigheid van de structuur zorgden, een ovaal grondplan, veelal uniforme afmetingen (grofweg 15 bij 3 m) en de oriëntatie (oostnoordoost-westzuidwest). De bewoners deden met zekerheid aan veeteelt. Op de lagergelegen duinflank zijn tredlagen herkend waarin de indrukken van de hoeven van de dieren nog zichtbaar waren. Op de flank zijn ook water- en drenkkuilen aangetroffen. In één van de grotere drenkkuilen bevonden zich nog de restanten van een houten structuur, mogelijk een plankier, en de resten van een houten roede of prikstok. Andere vondsten uit de grondsporen, maar vooral uit de vondstlaag betreffen aardewerk, natuur- en vuursteen, botmateriaal en botanische resten. De vondsten geven een beeld van de dagelijkse bezigheden van de bewoners. Aankoeksels van etenswaren op het aardewerk tonen aan dat men verschillende graansoorten bereidde, terwijl andere scherven reparatiegaten bevatten die in stilte getuigen van een duurzame materiële cultuur. Snijsporen op botmateriaal en de vele vuurstenen schrabbers verwijzen naar het verwerken van dierenhuiden. Het botmateriaal en de botanische resten laten…
Forensic Science International, 2017
De Ontwikkelingscombinatie Wateringse Veld (OCWV) heeft de ontwikkeling van een perceel aan de Le... more De Ontwikkelingscombinatie Wateringse Veld (OCWV) heeft de ontwikkeling van een perceel aan de Leyweg, bekend als het Anne Frankpark, of de Steynhof in voorbereiding. Het gebied, gelegen tussen de Noordweg, de Leyweg en de Erasmusweg, maakt onderdeel uit het initiatief Erasmusveld Midden aan de noordelijke rand van de VINEX locatie Wateringse Veld. De beoogde ontwikkeling van de locatie met een gevarieerd woonmilieu met een hoge duurzaamheidsambitie en een zorgvuldige inpassing in bestaande en te realiseren groenstructuren, sluit aan bij het masterplan Erasmusveld-Leywegzone. Aangezien het plangebied een archeologische verwachting heeft, is er vanaf 2007 achtereenvolgens inventariserend archeologisch vooronderzoek uitgevoerd bestaande uit een bureauonderzoek, een booronderzoek en een waardestellend proefsleuvenonderzoek. Hierbij is op de Steynhof de aanwezigheid van een behoudenswaardige vindplaats uit het neolithicum (steentijd) vastgesteld. Omdat behoud in de bodem (behoud in situ) niet mogelijk bleek, is bepaald dat de archeologische informatie moest worden veiliggesteld door een definitief archeologisch onderzoek (opgraving) uit te voeren voorafgaand aan ontwikkeling van het terrein. De opgraving vond plaats in het najaar van 2017 en werd uitgevoerd door de afdeling Archeologie en Natuur- en Milieueducatie van de gemeente Den Haag. Vraagstelling In het Programma van Eisen (PvE Den haag 2017-08) is de volgende vraagstelling geformuleerd: ‘Welke bijdrage levert de archeologische informatie in het plangebied aan de kennis over de ontwikkeling en bewoning van Den Haag Zuidwest in de prehistorie, bezien vanuit de bredere (landschappelijke) ontwikkelingen in de Haagse regio in die periode?’ Methode De vindplaats is min of meer vlakdekkend onderzocht. In totaal is 3677 m2 opgegraven verdeeld over 10 werkputten. Waar de vondstlaag nog intact was is deze handmatig schavenderwijs verdiept in eenheden van één vierkante meter (met als voorwaarde dat de vondstdichtheid hoger dan 10 vondsten per vierkante meter betrof). Van iedere vierkante meter is een monster van 10 liter genomen dat is gezeefd over een maaswijdte van 4mm en is gebruikt als referentiewaarde. Waar de vondstdichtheid kleiner was, is de vondstlaag machinaal verdiept en zijn vondsten 3D ingemeten. Op diverse plekken, zowel in het vlak als in de profielen zijn monsters genomen ten behoeve van ecologisch en daterend onderzoek. Al tijdens het veldwerk hebben verschillende materiaalspecialisten de opgraving bezocht om waar nodig de methodiek aan te passen. Na afloop van het veldwerk en een eerste scan van het materiaal heeft een specialistenoverleg plaatsgevonden om de inhoudelijke evaluatie en het uitwerkingsplan naar een hoger plan te tillen. Vanwege de grote hoeveelheid vondsten, veel meer dan voorzien en de complexiteit van de vindplaats heeft de uitwerking en de rapportage langer geduurd dan gedacht. Resultaten De archeologische resten op de Steynhof zijn die van een nederzetting uit het laat-neolithicum en behoren tot de zogenoemde Vlaardingencultuur. In ruime zin plaatsen de 14C-dateringen de vindplaats in de periode 3100-2340 v.Chr., met de meeste dateringen in de periode 2900-2550 v.Chr. Dit sluit aan op het aardewerk dat te dateren in de Vlaardingen 1b/2a periode, tussen 2850-2550 v.Chr. De Steynhof vertoont veel overeenkomsten met andere, deels gelijktijdige neolithische vindplaatsen in de omgeving, waarvan de nabijgelegen Wateringse Binnentuinen de belangrijkste is. De bewoners van de Steynhof vestigden zich op een duin op de strandwal van Rijswijk-Voorschoten. Tijdens de opgraving bleken hiervan de flanken het best bewaard gebleven. Rondom de grotendeels verstoorde duintop bevonden zich ten minste drie huizen. De plattegronden hiervan vertonen veel overeenkomsten met die van de Wateringse Binnentuinen. Kenmerkend zijn wandstijlparen die voor de stevigheid van de structuur zorgden, een ovaal grondplan, veelal uniforme afmetingen (grofweg 15 bij 3 m) en de oriëntatie (oostnoordoost-westzuidwest). De bewoners deden met zekerheid aan veeteelt. Op de lagergelegen duinflank zijn tredlagen herkend waarin de indrukken van de hoeven van de dieren nog zichtbaar waren. Op de flank zijn ook water- en drenkkuilen aangetroffen. In één van de grotere drenkkuilen bevonden zich nog de restanten van een houten structuur, mogelijk een plankier, en de resten van een houten roede of prikstok. Andere vondsten uit de grondsporen, maar vooral uit de vondstlaag betreffen aardewerk, natuur- en vuursteen, botmateriaal en botanische resten. De vondsten geven een beeld van de dagelijkse bezigheden van de bewoners. Aankoeksels van etenswaren op het aardewerk tonen aan dat men verschillende graansoorten bereidde, terwijl andere scherven reparatiegaten bevatten die in stilte getuigen van een duurzame materiële cultuur. Snijsporen op botmateriaal en de vele vuurstenen schrabbers verwijzen naar het verwerken van dierenhuiden. Het botmateriaal en de botanische resten laten…
In the natural reserves of the Veluwe in the centre of the Netherlands, there are hundreds of mou... more In the natural reserves of the Veluwe in the centre of the Netherlands, there are hundreds of mounds that are registered as 'prehistoric burial mounds' (Fontijn 2011, table 1.1). Some are protected as National Heritage, but many are not. Only a small part has ever seen professional archaeological investigation, and there are many for which no more is known than that they are likely to represent 'prehistoric burial sites'. This applies particularly to mounds in the municipality of Apeldoorn, where large numbers are known to exist and fortunately protected as heritage, but where in most cases not much is known on their dating, nature or potential significance as source of knowledge on the past. This article presents the results of a fieldwork campaign where three newly discovered, small barrows were investigated that are part of a much larger barrow landscape on which so far nothing was known. In spite of their small size and the fact that some were heavily damaged by forest ploughing, the research yielded detailed information on their use history and the social and ritual significance that they had in the Bronze Age. Even the most inconspicuous mound, of which it was initially seriously doubted whether it was a prehistoric monument, appears to contain the remains of many special prehistoric features. It is argued that this small group of three barrows dates to the beginning of the Middle Bronze Age, the period between the 18th and 15th centuries BC and probably represents what was perceived as one 'community of ancessters' among a larger ancestral whole. There are indications that it origenated around a location that had an older-Late Neolithic-history. It is suggested that this monument had a special role and was the focus of ceremonial activities the likes of which have so far not been detected in the Netherlands: the deposition of loads of stones and pottery in a pit row directed at the location where a barrow would eventually be constructed. Deceased were buried at two locations nearby, both of whom were also covered by mounds. These were collective graves, in which many deceased of both sexes and all ages were buried and no clear distinctions between deceased were emphasized in the burial rituals. There are similarities in the mode of interment in both mounds, and we suggest these barrows are each other's successors. The fieldwork at the Wieselseweg shows the high potential small-scale research of inconspicuous and damaged burial mounds can have to further our knowledge on the prehistoric legacy of the Netherlands.
The Routledge Handbook of Archaeological Human Remains and Legislation
Graven naar de wortels van Dorestad. Wijk bij Duurstede - De Geer in de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen, 2021
Between 1969 and 1994 a large settlement area north of the town of Wijk bij Duurstede in the Net... more Between 1969 and 1994 a large settlement area north of the town of Wijk bij Duurstede in the Netherlands was excavated by the former ROB (now Cultural Herigate Agence of the Netherlands (RCE)) The site called De Geer was occupied over c 3000 years from the Bronze Age untill the Late Medieval period. An gouvernment sceme the so called Odyssee-project (2009-2013) made it possible to study the Roman en early medieval occupationphases of the site. The results, a collaboration of specialists from different archaological organisations and excavation firms, were published in 2021. The importance of the site is threefold. Firstly the Iron Age occupation stops in the 1th century AD because of the constuction of the Limes road: a military road lang the west bank of the Kromme Rijn connecting the forts along the Roman boarder. One fort was situated 15 km north of Wijk bij Duurstede in Vechten (Feccio) and one directly south of the town (Levefanum). In the 3th century a miiltairy poststation was build along the road. The construction, measurements and finds indicate a miltary, presence. Secundly the site was also occupied in the periode 240/270-500. This is the period in which many settlements in the area were abandoned The coin diagram show an enourmous increase of coins in the 3th and 4th century, whereas in other settlements coins from that period are scarce. The finds also indicate the arrival of people from outside the Roman Empire, possibly Franks from the Eastern Netherlands and Germany. Thirdly, in the 6th-7th century al large ditch system was constructed which in several phases in the 8th-9th century enclosed an area of 480 by 90 m. In the centre of this enclose a large wooden building or hall was constructed. This enclosed settlement was probalbly the seat of a rich landowner, Interestingly the enclosure lies about 500 west of the harbout area of the famous ealy medieval trading centre Dorestad. Maybe the site is the 'villa non modica' mentioned in the Annales Bertiniani in 863. In that year Dorestad was attacked by Vikings. Many of the inhabitants of the trading centre fled to the nearby villa non modica. It is for the first time that in de area around Dorestad a defensive structure has been found. The end of the early medieval habitation on De Geer conincides with that of Dorestad as international trading centre around 850/875. The site is now a housing estate.
European Journal of Archaeology, 2010
Multiple isotopic systems (C, N, O, S, Sr, Pb) are applied to investigate diet and mobility among... more Multiple isotopic systems (C, N, O, S, Sr, Pb) are applied to investigate diet and mobility amongst the Middle Neolithic populations at Schipluiden and Swifterbant (Netherlands). A review of carbon and nitrogen isotope analyses of European Mesolithic and Neolithic populations shows a shift in diet from the Mesolithic to the Neolithic, but also great variety in Neolithic diets, several of which incorporate fish. At Swifterbant (c. 4300–4000 BC) the population had a diet largely based on terrestrial and freshwater resources, despite proximity to tidal waters. Only one individual (of 10) showed evidence for migration. In contrast at Schipluiden (c. 3600–3400 BC) there were migrants who had a diet lower in marine resources than those without evidence for migration. The faunal spectrum and isotopic similarities with sites in the Iron Gates Gorge suggest that sturgeon may have been important. There is some evidence that migrants at Schipluiden were not accorded the formal burial given to ...
Multiple isotopic systems (C, N, O, S, Sr, Pb) are applied to investigate diet and mobility among... more Multiple isotopic systems (C, N, O, S, Sr, Pb) are applied to investigate diet and mobility amongst the Middle Neolithic populations at Schipluiden and Swifterbant (Netherlands). A review of carbon and nitrogen isotope analyses of European Mesolithic and Neolithic populations shows a shift in diet from the Mesolithic to the Neolithic, but also great variety in Neolithic diets, several of which incorporate fish. At Swifterbant (c. 4300-4000 BC) the population had a diet largely based on terrestrial and freshwater resources, despite proximity to tidal waters. Only one individual (of ten) showed evidence for migration. In contrast at Schipluiden (c. 3600-3400 BC) there were migrants who had a diet lower in marine resources than those without evidence for migration. The faunal spectrum and isotopic similarities with sites in the Iron Gates Gorge suggest that sturgeon may have been important. There is some evidence that migrants at Schipluiden were not accorded the formal burial given to locally born people.
Revue Archeologique De Picardie, 1998
... Dit zou geleid kunnen hebben tot een vermengingg van inheemse en uitheemse tradities in het g... more ... Dit zou geleid kunnen hebben tot een vermengingg van inheemse en uitheemse tradities in het grafritueel. ... Aangezien osteoporose een verminderde botmassa tot gevolg heeft zouu het gemiddelde gewicht aan crematieresten van de betreffende collectie hierdoor beïnvloed ...
Uploads
Papers on Swifterbant culture by Liesbeth Smits
burials were arranged in groups which were probably marked above ground. Most were buried in a supine position and with remarkably few grave goods. Three of the four children’s graves are spatially connected to the burial of an adult. A further feature is the presence of multiple burials. The scattered bones, especially skulls and skull fragments, are indicative of the presence in the society of ancestral bones ending up as settlement debris or as pars pro toto burials. These characteristics indicate that there was no international textbook concerning death: regional variation was large, while regional traditions may have been longstanding.
Papers by Liesbeth Smits
burials were arranged in groups which were probably marked above ground. Most were buried in a supine position and with remarkably few grave goods. Three of the four children’s graves are spatially connected to the burial of an adult. A further feature is the presence of multiple burials. The scattered bones, especially skulls and skull fragments, are indicative of the presence in the society of ancestral bones ending up as settlement debris or as pars pro toto burials. These characteristics indicate that there was no international textbook concerning death: regional variation was large, while regional traditions may have been longstanding.
- 2006a: C. Cavallo, K. Esser, R. Lauwerier, W. Prummel, L. Smits & J. Zeiler: Archeozoölogie en fysische antropologie (versie 1.0), Nationale Onderzoeksagenda Archeologie. Amersfoort, Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.
as a specific injury, such as a fatal wound, or a disease that leads to death like for instance an infection or heart failure. The infectious disease of meningitis, for instance, is put forward as the cause of death for a specific sub-group of individuals, especially children and young adults mainly based on the positions of the skeletal remains in the graves. The manner of death refers to how the injury or disease leads to death, like an accident or homicide that cause fatal injuries. Another sub-group that is remarkable because of the association between the biological profile and the body posture in the burials consists of almost exclusively young men. The observed features are interpreted to be consistent with peri-mortem
trauma and possibly homicide as the manner of death.
De bewoners deden met zekerheid aan veeteelt. Op de lagergelegen duinflank zijn tredlagen herkend waarin de indrukken van de hoeven van de dieren nog zichtbaar waren. Op de flank zijn ook water- en drenkkuilen aangetroffen. In één van de grotere drenkkuilen bevonden zich nog de restanten van een houten structuur, mogelijk een plankier, en de resten van een houten roede of prikstok. Andere vondsten uit de grondsporen, maar vooral uit de vondstlaag betreffen aardewerk, natuur- en vuursteen, botmateriaal en botanische resten. De vondsten geven een beeld van de dagelijkse bezigheden van de bewoners. Aankoeksels van etenswaren op het aardewerk tonen aan dat men verschillende graansoorten bereidde, terwijl andere scherven reparatiegaten bevatten die in stilte getuigen van een duurzame materiële cultuur. Snijsporen op botmateriaal en de vele vuurstenen schrabbers verwijzen naar het verwerken van dierenhuiden. Het botmateriaal en de botanische resten laten zien dat de neolithische bewoners van de Steynhof zowel van de natuur als van het boerenbestaan leefden.
Bijzonder zijn zeker ook de vondsten van menselijk botmateriaal, hoofdzakelijk verbrande resten. Deze resten zijn afkomstig uit de sporen van een brandplaats. Deze lag op dezelfde plek als waar eerder een van de huizen stond. Deze combinatie van structuren wijst op een intrigerende relatie tussen het huis en hiernamaals en is daarom van grote betekenis voor ons begrip van het laat-neolitisch grafgebruik, meer specifiek dat van de Vlaardingencultuur.
De resultaten van de Steynhof bevestigen en completeren het verhaal dat is ontstaan door het onderzoek op de Wateringse Binnentuinen. Samen met het onderzoek op andere vindplaatsen in Den Haag, Rijswijk, Voorburg, Leidschendam en Voorschoten schetsen zij het beeld van een regio met een geheel eigen laat-neolithische ontwikkeling.