afspiegelen
Appearance
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Pronunciation
[edit]Audio: (file) - Hyphenation: af‧spie‧ge‧len
Verb
[edit]afspiegelen
- (reflexive) to be reflected, to be shown
- 1988, Frans van Hasselt, “Grieken verwachten een politieke comeback van Karamanlis”, in NRC Handelsblad[1]:
- Er zijn zeker drie faktoren die in zijn voordeel werken, hetgeen zich reeds afspiegelde in een recent opinieonderzoek waarbij hij als de nog steeds verreweg populairste staatsman uit de bus kwam.
- There are at least three factors that work in his favour, which was already reflected in a recent opinion survey in which he still emerged as the most popular statesman, by far.
- (transitive) to portray, depict
- 1989, Ries Agterberg, “Postume erkenning voor vergeten zwarte schrijfster”, in De waarheid[2], Ingevuld karakter:
- Hurstons boeken werden door de blanken uit haar tijd met veel enthousiasme ontvangen. De zwarte tijdgenoten daarentegen wisten zich met haar werk niet zo goed raad. Men verweet haar vooral dat ze de zwarte gemeenschap afspiegelde als een bron van vermaak voor de blanken.
- Hurston's books were received with great enthusiasm by the whites of her time. Black contemporaries, on the other hand, did not quite know what to do with her work. She was especially accused of portraying the black community as a source of entertainment for whites.
Conjugation
[edit]Conjugation of afspiegelen (weak, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | afspiegelen | |||
past singular | spiegelde af | |||
past participle | afgespiegeld | |||
infinitive | afspiegelen | |||
gerund | afspiegelen n | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | spiegel af | spiegelde af | afspiegel | afspiegelde |
2nd person sing. (jij) | spiegelt af, spiegel af2 | spiegelde af | afspiegelt | afspiegelde |
2nd person sing. (u) | spiegelt af | spiegelde af | afspiegelt | afspiegelde |
2nd person sing. (gij) | spiegelt af | spiegelde af | afspiegelt | afspiegelde |
3rd person singular | spiegelt af | spiegelde af | afspiegelt | afspiegelde |
plural | spiegelen af | spiegelden af | afspiegelen | afspiegelden |
subjunctive sing.1 | spiegele af | spiegelde af | afspiegele | afspiegelde |
subjunctive plur.1 | spiegelen af | spiegelden af | afspiegelen | afspiegelden |
imperative sing. | spiegel af | |||
imperative plur.1 | spiegelt af | |||
participles | afspiegelend | afgespiegeld | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |