groengeel
Uiterlijk
- groen·geel
- samenstelling van groen bn en geel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | groengeel | |
verkleinwoord |
het groengeel o
- (kleur) een kleur tussen groen en geel
- Heeft u die ook in het groengeel?
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | groengeel | groengeler | groengeelst |
verbogen | groengele | groengelere | groengeelste |
partitief | groengeels | groengelers | - |
groengeel
- (kleur) de kleur groengeel hebbend
- Hij rijdt in een groengele auto.
- Het woord groengeel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "groengeel" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Kleur in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 93 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %