Content-Length: 180925 | pFad | https://www.academia.edu/45632161/Oceanisch_verlangen

(PDF) Oceanisch verlangen
Academia.eduAcademia.edu

Oceanisch verlangen

2018

Ik leunde over de balustrade van het cruiseschip, liet mijn blik over de oneindige oceaan gaan en ik dacht aan Moby Dick. Er bestaan veel redenen om de oceanen te op te gaan-handel, oorlog, emigratie of reislust-maar welke reden we ook aanwenden, de werkelijke reden houdt vaak schuil achter de mysterieuze fascinatie en angst tegelijkertijd voor de grote wateren van de aarde. Niemand heeft dit treffender beschreven dan Herman Melville, die in het begin van zijn haast bijbelse epos Moby Dick spreekt van de zee als 'het beeld van de ongrijpbare levensdroom'. Zijn verteller Ismaël getroost zich alle moeite om zijn fascinatie voor de oceaan niet al te snel toe te schrijven aan welk landelijk doel dan ook (geld verdienen, 'de wijde wereld in', et cetera). Met afschuw spreekt hij over mensen die de zee bevaren als 'passagiers', want om passagier te zijn moet je 'noodzakelijk een geldbuidel hebben'. 'Bovendien', zo vervolgt hij, 'passagiers worden zeeziek-gaan ruzie zoeken-slapen nachtenlang niet-amuseren zich weinig, tenminste doorgaans'. Ismaël is allesbehalve toerist, hij laat alles achter zich, elke zekerheid die het leven te bieden heeft, zolang hij maar het ruime sop op kan gaan. Ook al betekent dat onherroepelijk dat hij wordt afgebeuld en de grootste beproevingen moet ondergaan. De passagier op het hedendaagse cruiseship mag zich dan in Ismaëls oceanische verlangen herkennen, maar het zou toch ongeloofwaardig worden wanneer hij zich, in zijn inspanningen om zichzelf niet als toerist maar als globetrotter te zien, zichzelf zou identificeren met de vernederingen die een matroos van de laagste orde als Ismaël ondergaat. Niettemin laat ook de hedendaagse passagier op het cruiseship evenals Ismaël het leven aan wal achter zich, om toch iets van het oceanische gevoel op te snuiven. Al klinkt het wat vreemd, dat heeft iets religieus. Niet in de zin van 'gelovig', maar in de betekenis van het achterlaten van het bekende om in zee te gaan met de onmetelijke diepten, de woestheid van de golven in een wereld die alleen maar uit horizon bestaat. Er is iets dat groter dan wijzelf en zelfs de meest rabiate atheïst voelt zich op de oceaan nietig. Er is een beroemde gedachtewisseling tussen Sigmund Freud-atheïst van professie-en de goedgelovige Franse schrijver Romain Rolland over het 'oceanisch gevoel'. Roland schrijft aan de Weense psychiater dat hij het met hem eens is, maar dat dit subjectieve oceanische gevoel ons niettemin confronteert met datgene wat aan religie ten grondslag ligt. Freud probeert daarin mee te gaan en spreekt over het oceanische gevoel als de 'onlosmakelijke verbondenheid, van saamhorigheid met de buitenwereld in haar geheel' maar voegt er onmiddellijk aan toe dat hij dat gevoel bij zichzelf eigenlijk niet kent. Niet slechts religie blijkt een illusie te zijn, maar ook het gevoel dat eraan ten grondslag ligt. Dat is wat taal kan doen: het is bij machte ervaringen te beschrijven die we niet hebben. Ervaringen die mogelijkerwijs niemand heeft of ooit gehad heeft, maar die zich, eenmaal beschreven, als een object van ons verlangen aandienen. Volgens Freud is dit wat de religie doet, het beschrijft ervaringen die groots en meeslepend zijn, ervaringen waar we naar verlangen maar die we als het erop aankomt ontberen. Het oceanische verlangen blijkt vooral een verlangen naar een verlangen te zijn.

Oceanisch verlangen [Tekst voor kunstenaar Inge Meijer. De tekst werd geletterd op de muur in Engelse vertaling tijdens de expositie 14 april - 19 mei 2018 in Galerie AKINGCI Amsterdam. © Ruud Welten] Ik leunde over de balustrade van het cruiseschip, liet mijn blik over de oneindige oceaan gaan en ik dacht aan Moby Dick. Er bestaan veel redenen om de oceanen te op te gaan — handel, oorlog, emigratie of reislust — maar welke reden we ook aanwenden, de werkelijke reden houdt vaak schuil achter de mysterieuze fascinatie en angst tegelijkertijd voor de grote wateren van de aarde. Niemand heeft dit treffender beschreven dan Herman Melville, die in het begin van zijn haast bijbelse epos Moby Dick spreekt van de zee als 'het beeld van de ongrijpbare levensdroom'. Zijn verteller Ismaël getroost zich alle moeite om zijn fascinatie voor de oceaan niet al te snel toe te schrijven aan welk landelijk doel dan ook (geld verdienen, 'de wijde wereld in', et cetera). Met afschuw spreekt hij over mensen die de zee bevaren als 'passagiers', want om passagier te zijn moet je 'noodzakelijk een geldbuidel hebben'. 'Bovendien', zo vervolgt hij, 'passagiers worden zeeziek — gaan ruzie zoeken — slapen nachtenlang niet — amuseren zich weinig, tenminste doorgaans'. Ismaël is allesbehalve toerist, hij laat alles achter zich, elke zekerheid die het leven te bieden heeft, zolang hij maar het ruime sop op kan gaan. Ook al betekent dat onherroepelijk dat hij wordt afgebeuld en de grootste beproevingen moet ondergaan. De passagier op het hedendaagse cruiseship mag zich dan in Ismaëls oceanische verlangen herkennen, maar het zou toch ongeloofwaardig worden wanneer hij zich, in zijn inspanningen om zichzelf niet als toerist maar als globetrotter te zien, zichzelf zou identificeren met de vernederingen die een matroos van de laagste orde als Ismaël ondergaat. Niettemin laat ook de hedendaagse passagier op het cruiseship evenals Ismaël het leven aan wal achter zich, om toch iets van het oceanische gevoel op te snuiven. Al klinkt het wat vreemd, dat heeft iets religieus. Niet in de zin van 'gelovig', maar in de betekenis van het achterlaten van het bekende om in zee te gaan met de onmetelijke diepten, de woestheid van de golven in een wereld die alleen maar uit horizon bestaat. Er is iets dat groter dan wijzelf en zelfs de meest rabiate atheïst voelt zich op de oceaan nietig. Er is een beroemde gedachtewisseling tussen Sigmund Freud — atheïst van professie — en de goedgelovige Franse schrijver Romain Rolland over het 'oceanisch gevoel'. Roland schrijft aan de Weense psychiater dat hij het met hem eens is, maar dat dit subjectieve oceanische gevoel ons niettemin confronteert met datgene wat aan religie ten grondslag ligt. Freud probeert daarin mee te gaan en spreekt over het oceanische gevoel als de 'onlosmakelijke verbondenheid, van saamhorigheid met de buitenwereld in haar geheel’ maar voegt er onmiddellijk aan toe dat hij dat gevoel bij zichzelf eigenlijk niet kent. Niet slechts religie blijkt een illusie te zijn, maar ook het gevoel dat eraan ten grondslag ligt. Dat is wat taal kan doen: het is bij machte ervaringen te beschrijven die we niet hebben. Ervaringen die mogelijkerwijs niemand heeft of ooit gehad heeft, maar die zich, eenmaal beschreven, als een object van ons verlangen aandienen. Volgens Freud is dit wat de religie doet, het beschrijft ervaringen die groots en meeslepend zijn, ervaringen waar we naar verlangen maar die we als het erop aankomt ontberen. Het oceanische verlangen blijkt vooral een verlangen naar een verlangen te zijn. 1 Zo bezien hebben de leeggelopen kerken vandaag de dag plaatsgemaakt voor overvolle cruiseschepen. Cruiseschepen zijn de kathedralen van onze tijd. Hun grootsheid is overweldigend en dat waarop ze zich begeven, de oceanen, oneindig veel meer. Precies omdat het kathedralen zijn en de oceanen bevaren worden de opvarenden ondergedompeld in de sublieme ervaring die zich ergens tussen almacht en de oneindigheid ophoudt. Zoals de kathedraal naar de hemel reikt, zo reikt het cruiseschip naar de horizon. Beide, de kathedraal en het cruiseschip, doen de mens verlangen voorbij de horizon te reiken. Voorbij het zicht, voorbij kennis, voorbij de dood. En daarbij komt toch altijd een beheersing aan te pas: laten we vooral niet vergeten dat kapitein Achab in Moby Dick de oceaan wil bedwingen ten einde het monster van de zee, de witte walvis die zijn been heeft verorberd, te doden. We weten allemaal waar dat toe leidt. Achab wordt door Moby Dick verslonden en in John Hustons meesterlijke verfilming uit 1956 ook nog eens meegesleurd naar de peilloze diepten van de oceaan. Niemand kan God zien en leven, leert de bijbel al. De passagier op het cruiseschip wordt gedreven door een onbestemd verlangen, dat enerzijds bestaat uit de fascinatie van de oceaan die elke fantasie op drift doet gaan, anderzijds uit de ervaring deel uit te maken van de machtige mensensoort, die erin slaagt kathedralen van schepen te bouwen. Overweldigende almacht aan twee kanten dus, maar voor alle duidelijkheid twee kanten die diametraal tegenover elkaar staan. Een oneindige goddelijke almacht tegenover de eindige menselijke. De Titanic is vooral een mythe, verteld door profeten, die ons waarschuwen tegen de prometheïsche hoogmoed. Wie zijn schip 'onzinkbaar' noemt — dat was voor het eerst in de geschiedenis de claim waarmee het nieuwe schip werd aangeprezen door — lijkt het onheil over zich af te roepen. Geen wonder dat Moby Dick leest als een protestantse bijbel, met een van de meest briljante preken uit de geschiedenis van de literatuur (met Orson Welles in de genoemde film als dominee). Wie de oceaan gaat bevaren ontkomt er niet aan vroeg of laat toe te geven aan ervaring van nietigheid, die zomaar kan omslaan in haar tegendeel, die van almacht. Er schuilt dus niets vergezochts achter om het cruiseschip te zien als de kathedraal van de moderniteit. Maar de glas-in-loodramen, waar het licht naar binnen valt en die elk uitzicht naar het blasfemische aardse belemmeren en in plaats daarvan het bijbelse epos op het kerkgangers doet neerstralen, hebben plaatsgemaakt voor de vensters van de honderden passagiershutten — 's wereld grootste cruiseship, de Allure of the Seas, telt 2706 bevensterde hutten — die uitkijken over de oceanen. Het verschil tussen de kathedraal en het cruiseschip in dus niet de vorm of het materiaal waarvan ze zijn gemaakt, maar de richting die ze opkijken. Het zijn precies de oceanen die zich niet laten bekijken als het aardse, maar een doorkijk geven naar de oneindigheid. Een ervaring die natuurlijk ook weer niet te lang moet duren, met als gevolg dat de cruisepassagier zich gaat bewegen in het interieur van het schip in plaats van het exterieur. Een interieur dat zich intussen heeft ontwikkeld tot een heuse stad, die, zoals elke polis betaamt, geheel en al zelfvoorzienend is. Het schip is allang niet meer een middel om van a naar b te komen, zoals de schepen waren die in oudere tijden uit de Rotterdamse haven naar Indonesië en later Canada vetrokken. Alles waar we naar toe zouden kunnen reizen — tropische paradijzen met palmbomen, golfslagzwembaden, ligstoelen en bars, winkelcentra, horeca van de wereldkeukens waar alle smaken zijn vertegenwoordigd — bevinden zich immers op het schip zelf, en niet daarbuiten. Het schip is niet langer het 2 vervoersmiddel om naar al deze aardse paradijzen af te reizen, het is beloofde paradijs zelf. Het is — om even in de Bijbelse metaforiek te blijven — de ark van Noach. De wereld gaat ten onder; na ons de zondvloed. Op het hedendaagse cruiseship reist men niet ergens naar toe, men gaat niet de wijde wereld in, maar treedt men naar binnen. Reizen betekent voortaan binnenblijven. Het cruiseship bevaart niet de oceanen: de aarde draait onder het schip door, die daarmee in feite op dezelfde plaats blijft. Precies daarom is het een kathedraal, die almacht uitstraalt. De cruisepassagier is in de veronderstelling dat hij inschrijft voor een reis, maar eenmaal op het schip is alles hetzelfde als in de stad waar hij woont, maar dan luxer. En dat is waarvoor hij gekomen is. Zo bezien zoekt de cruisepassagier niet het oceanische gevoel, maar verdringt hij het. Niet langer ontvlucht hij zijn alledaagse bestaan door het ruime sop te kiezen, maar om zich, wanneer de drukte van de drijvende kathedraal hem teveel wordt, terug te trekken in zijn hut, een benaming die bedrieglijk herinnert aan eenvoud en eenzaamheid maar niets minder is dan de living room thuis, maar dan, uiteraard, luxer. Niets herinnert meer aan de golfbrekers van weleer waarop passagiers drie weken zeeziekte moesten ondergaan om een beloofd land te bereiken. Op een cruiseschip van 225.282 ton wordt men niet meer zeeziek. Op zo'n toeristentanker maakt het oceanisch gevoel plaats voor het 'wauw'-gevoel, om het in termen van een exploitant te zeggen: 'Tijdens een cruisevakantie met ** wordt het onvoorstelbare realiteit. Surfen, schaatsen, muurklimmen of lekker scheuren in een botsauto: het kan allemaal. Op hun nieuwste schepen gaat het zelfs nog een stapje verder. Wat denk je van vliegen in een vrijevalsimulator? Of 10 verdiepingen naar beneden duiken in de grootste glijbaan op zee? De schepen van ** zijn de grootste ter wereld en bezorgen je gegarandeerd het "WAUW"gevoel!' De term 'wauw'-gevoel lost de ongrijpbaarheid van het oceanische verlangen echter niet op. Het verwijst ongetwijfeld naar de sensatie van almacht ('hebben wij die oceaan even mooi onder controle!') maar het mist de moederlijke geborgenheid van de oceaan. Moederlijk, geborgen, oceanisch vruchtwater. Ik stel me voor dat passagiers op de megacruiseschepen worden gedreven door een onbewust verlangen dat misschien wel valt te herleiden tot de wiegende veiligheid in het vruchtwater van de baarmoeder. De aarde met haar oceanen is zo bezien niets anders dan de moederbuik met het levendragende vruchtwater. Als het zin heeft om dat te beweren, dan betekent het dat we niet zozeer ergens naar toe willen maar ergens naar terug. De driften van mens, zo wist opnieuw Freud, drijven hem terug naar zijn oorsprong. Ergens verlangen we ernaar weer te worden opgenomen in de immense baarmoeder van moeder aarde. De doodsdrift heeft weinig van doen met morbide neigingen. De ‘koele meren des doods’ mogen dan niet het streven van ons ik zijn, ze zijn de wateren waar onze drift naar uitziet. Het is natuurlijk waar dat de toerist op het cruiseschip zich daar niet van bewust is. Voor hem voldoet het ‘wauw’-gevoel. De ontembaarheid van de oceaan is samen met de woestheid van tornado's en natuurrampen een van de laatste herinneringen aan wat ooit de elementen heette. De wereld, zo leerden de presocratische filosofen, is uiteindelijk terug te voeren tot elementen. Water is onmiskenbaar zo'n element. Wie de zee opgaat, ervaart heel letterlijk dat de grond onder de voeten verdwijnt. De foetus loopt niet, heeft geen grond 3 onder de voeten. Maar zijn bestaan is een anoniem bestaan, één met het wiegende water. Het is niet zo vreemd dat men een pasgeboren baby veilig in het water kan laten zonder dat hij verdrinkt, en dat hij dit overlevingsvermogen na een paar dagen kwijtraakt. Zijn voeten herinneren zich hun bestaan als zwemvliezen, maar dat is maar voor even. Vanaf dat moment staat het water tegenover hem: om te drinken of om in te verdrinken — hoe dan ook — het natuurlijke is geweken. Water wordt voortaan een object om naar te verlangen of te vrezen. In het oceanisch verlangen weten we nooit of het nu om vrees of verlangen gaat, of allebei tegelijkertijd. Natuurlijk is het cruiseschip veilig en zoekt de passagier als je hem ernaar vraagt de onveiligheid van de oceaan niet op. Hij hartstochtelijk beweren dat hij het avontuur zoekt, maar niet zonder reisverzekering. En dat verklaart nog niet waarom hij dan niet gewoon aan land blijft. De passagier gaat de oceaan op om aan land te blijven. Het land kan deze terugkeer nooit bieden, want mensen waren voor hun geboorte... in water. Vanuit het water zijn ze het land opgeworpen. De 'geworpenheid' van de mens, zoals filosofen zeggen, is in feite niets anders dan een verschil tussen water en land. Een elementair verschil zogezegd. Eenmaal aan land moet hij leren lopen en water vermijden, althans water dat niet in zijn macht is. Water achter dijken, water dat bevaren wordt, om zo heel voorzichtig terug te keren naar het oceanische baarmoederlijke gevoel. Niet voor niets is een schip, ook grammaticaal, feminien. Alle schepen zijn moederschepen, in feite gewoon moeders op moeder aarde. Het zou dus een vergissing zijn te denken dat passagiers de zee opgaan omdat ze de wereld willen zien. Natuurlijk beweren ze dat, maar hun verlangen ligt viel dieper. Het verlangen van de passagier op het cruiseschip is een oerverlangen naar de baarmoederlijke aarde, niet als een idee, maar als een ervaring van het gewiegd, gedragen worden. De passagier wordt gedragen door het schip, dat dobbert op golven die hem anders zouden verzwelgen. Precies zoals mensen zeggen dat na hun overlijden hun as over de zee moet worden uitgestrooid. Opgaan en oplossen in de oceaan, in het oneindige, het grenzeloze. Voor Elias Canetti zou daar niets vreemds aan zijn: de oceaan is een massa, zoals een mensenmassa dat is. Hun structuur is hetzelfde. De mensenmassa lost eenvoudig op in de oceaan. Want natuurlijk is de oceaan een massa, een massa watermoleculen. Nog voordat het vloeibaar is, is het een massa. Maar mensen, aldus Canetti in Massa en macht, vormen precies op deze manier een massa. Mensen worden gedreven door een angst en weerzin om aangeraakt te worden. Door aanraking wordt de mens zich bewust van zijn grenzen. Hij overwint dit door de radicale affirmatie van aanraking waardoor de aanraking verdwijnt: wie terugwijkt komt er vroeg of laat achter dat hij geen kant op kan zonder opnieuw aangeraakt te worden, dus stort de mens zich in de massa. Hij zoekt de volledige aanraking omdat aanraking daarmee verdwijnt. Precies zoals we de aanraking voor het koude water vrezen aan de rand van het zwembad en deze pas overwinnen door erin te springen, door de absolute aanraking van het water. Thales van Milete had dus gelijk toen hij zei dat alles water is. De mens is water, niet omdat hij uit water bestaat, maar omdat zijn identiteit als mens oplost in de massa, die water is. En weer dacht ik aan Moby Dick. Het werd te koud op het dek van het cruiseschip. Ik ging maar weer naar binnen. 4








ApplySandwichStrip

pFad - (p)hone/(F)rame/(a)nonymizer/(d)eclutterfier!      Saves Data!


--- a PPN by Garber Painting Akron. With Image Size Reduction included!

Fetched URL: https://www.academia.edu/45632161/Oceanisch_verlangen

Alternative Proxies:

Alternative Proxy

pFad Proxy

pFad v3 Proxy

pFad v4 Proxy